Inleiding
Het ‘Verdiepend onderzoek naar de
groep onderbewindgestelden’ van Bureau Bartels is het derde onder zoek naar het
beschermingsbewind. Het eerste onderzoek is van Blankman c.s. uit 2002. In 2014 is door
Stichting Stimulansz, ook in opdracht van het Ministerie SWZ, een verkennend kwantitatief onderzoek gedaan.
In
de publiciteit over het onderzoek wordt door partijen datgene uit de resultaten
naar voren gebracht, dat hen het meeste van pas komt. Een nadere kritische
beschouwing van het onderzoek en onderzoeksresultaten blijft veelal achterwege.
Over enige onderzoeksresultaten zal ik wat kanttekeningen plaatsen.
Kenmerken van onderbewindgestelden
In paragraaf 2.2 Kenmerken van
onderbewindgestelden presenteert men een aantal kenmerken van de populatie
onderbewindgestelden op grond van dossieronderzoek. In tabelvorm worden de
volgende kenmerken van de onderzochte dossiers weergegeven: geslacht, leeftijd,
leefvorm, inkomstenbron, toestand (waaronder combinaties van toestanden),
veranderbare versus onveranderbare toestand, bijdrage uit bijzondere bijstand.
Wat
betreft het kenmerk ‘inkomstenbron’ maak ik de opmerking dat een volledige
tabel (die wel uitkomt op 100% van de populatie) iets meer inzicht zou geven.
Voorts heeft men de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op één hoop gegooid.
Daaronder neem ik aan ook opgenomen de personen met een Wajong-uitkering. En
dat is juist de groep waarvan een aantal uitkeringsgerechtigden bij de komende
uitvoering van de Participatiewet hun Wajong-uitkering zullen gaan verliezen en
naar de Participatiewet worden geleid. Voorts kan men uit de tabel wel
concluderen dat in veel dossiers sprake is van een minimuminkomen. Het ware
echter duidelijker geweest indien ook onderzocht was wat de inkomensposities
zijn van de onderzochte dossiers. Een belangrijk gegeven, ook in verband met de
bijzondere bijstand, ontbreekt. Dat geldt ook voor de vermogenspositie van de
onderbewindgestelden. Een persoon met alleen een AOW-uitkering (sociaal
minimum) kan een aanzienlijk vermogen hebben.
Het
kenmerk ‘toestand’ (op het moment van de instelling van het bewind): inderdaad
kan men hieruit concluderen dat de ‘toestand’ in de meeste gevallen de reden is
van de onderbewindstelling en dat de betrokken persoon behoort tot de groep
waarvoor het beschermingsbewind oorspronkelijk is bedoeld: personen met een
psychiatrische stoornis, personen met een verstandelijke beperking, personen
met psychogeriatrische aandoening. Duidelijk is dat in de praktijk zich
combinaties van factoren voordoen. En in sommige gevallen is juist de
combinatie van factoren die een dossier zeer complex en bewerkelijk maakt. In
tabel 2.4 wordt weliswaar een overzicht gegeven van de meest voorkomende
combinaties, maar een totaal van alle combinaties ontbreekt. Een totaaltabel in
het tabellenboek, die meer detailinformatie geeft, is wenselijk.
In
het zorgcircuit worden bepaalde probleemgroepen wel aangeduid met de term
‘double trouble’ (verstandelijke beperkt in combinatie met psychiatrische
stoornis) of ‘triple cripple’ (verstandelijke beperking in combinatie met
psychiatrische stoornis en alcohol- of drugsverslaving). Veelal komt men bij
deze groepen ook schuldproblematiek en verkwistend gedrag tegen.
Veranderbare versus onveranderbare toestanden
Aan bewindvoerders is gevraagd in
hoeverre zij mogelijkheden zien om te werken aan financiële zelfredzaamheid in
relatie tot de toestand die geleid heeft tot de onderbewindstelling. Er wordt
een onderscheid gemaakt tussen veranderbare en onveranderbare toestanden.
Vervolgens worden de toestanden ‘lichamelijke beperking’, ‘psychische
beperking’, ‘verstandelijke beperking’ en ‘dementie’ aangemerkt als
“onveranderbaar”. De toestanden ‘problematische schulden’, ‘verkwisting’,
‘verslaving’ en ‘multi-probleemgezinnen’ worden als “veranderbaar” beschouwd.
Van de onderzochte dossiers (N=628) wordt 77% als onveranderbaar en 23% als
veranderbaar aangemerkt.
In
mijn opvatting is dit een onjuiste voorstelling van de werkelijkheid; de indeling
is te globaal. In het gemaakte onderscheid zit de suggestie dat de personen die
tot de categorie ‘onveranderbaar’ behoren duurzaam afhankelijk zijn van het
beschermingsbewind. Voor een gedeelte van deze personen is dat zonder meer het
geval, maar voor anderen niet, of hoeft dat niet te zijn. Om daar meer inzicht
in te krijgen is het onderzoek niet diepgaand genoeg.
Bijvoorbeeld: in
de categorie ‘personen met een verstandelijke beperking’ wordt geen onderscheid
gemaakt naar de ernst van de beperking. Tot de categorie ‘matig tot ernstig
verstandelijk beperkt (IQ < 50) behoren 68.000 personen; de categorie ‘licht
verstandelijk beperkt’(IQ tussen de 50 en 70) omvat 74.000 personen; tot slot
de categorie ‘zwakbegaafden’ (IQ tussen 70 en 85) omvat 2,2 miljoen personen. Juist
voor deze laatste categorie van personen hoeft het beschermingsbewind geen
levenslange maatregel te zijn. Veelal zijn deze personen nog leerbaar, en er
kunnen buiten het beschermingsbewind instrumenten van ondersteuning in het
beheer van hun financiën worden ontwikkeld waarmee zij voldoende geholpen zijn.
Ook
voor personen met een psychische beperking hoeft het beschermingsbewind geen
levenslange ondersteuning te zijn. Voor sommigen wel, voor anderen tijdelijk en
voor een groot aantal personen met een psychiatrische stoornis niet. Ook hier
kan in een aantal gevallen worden volstaan met ‘lichtere’ vormen van
ondersteuning in het beheer van de huishoudfinanciën. Niet in alle gemeenten
zijn deze mogelijkheden van ondersteuning aanwezig.
Verhuizing van zorg: afwenteling
Door structuurwijzigingen in het
gehele domein van zorgverlening en daarmee gepaard gaande bezuinigingen, vinden
er verschuivingen plaats in de zorg. Er is sprake van afwenteling.
Zo
is vastgesteld dat bij de invoering van de WWB vele zg. ‘onbemiddelbare’
uitkeringsgerechtigden zijn doorgeschoven naar de Wajong. Bij de invoering van
de WWB moesten de gemeenten zelf de kosten daarvan opbrengen. Dit heeft
bijgedragen tot of is de oorzaak geweest van dit afwentelingmechanisme.
Met
de invoering van het PGB in de zorg heeft er ook enige verschuiving
plaatsgevonden van ‘informele’ zorg binnen gezinnen en familie naar PGB. Zorgbemiddelingsbureaus
hebben ingespeeld op het recht op PGB: eerst een indicatie aanvragen bij CIZ;
op grond van indicatie cliënt ‘onderbrengen’ bij niet door de AWBZ erkende
zorgverleners of zorgovereenkomsten aangaan met familieleden van cliënt. Hier
is evident dat het aanbod (van het PGB) een belangrijke rol heeft gespeeld in
het scheppen van de vraag naar door PGB betaalde zorg. Het wegbezuinigen van
het categoriaal welzijnswerk heeft hiertoe ook bijgedragen.
Door
bezuinigingen op de begeleiding voor personen met een verstandelijke beperking
en met een psychiatrische stoornis wordt er door zorgverleners eerder
doorverwezen naar beschermingsbewind. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste verwijzingen naar
beschermingsbewind komen van zorginstellingen. Combineren we dit verschijnsel
met het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij, dan is ook voor de
zorgverlener de stap naar beschermingsbewind voor de cliënt eerder gezet. De
primaire taak van ‘woonbegeleiders’ is immers het begeleiden van hun cliënten
opdat zij zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven functioneren en wonen. Zij
zijn veelal niet toegerust om hulp te verlenen bij financiële problemen. De
aangekondigde bezuinigingen in de WMO op de functie begeleiding zal
onvermijdelijk ook leiden tot meer verwijzingen naar beschermingsbewind.
Met
de wijzigingen in het sociale domein, het werken met wijkteams, is nu al
gebleken dat de werkers vooral veel geconfronteerd worden met huishoudens met
financiële problemen. De sociaal werkers zijn veelal niet toegerust om op deze
hulpvragen adequaat in te gaan. Sommige gemeenten spelen hierop in en treffen
voorzieningen door gespecialiseerde (financiële) hulpverleners dichter bij de
wijkteams te brengen. Daar waar dit niet gebeurt, en de financiële problemen
van huishoudens niet in een vroeg stadium worden opgelost, bestaat het risico
van escalatie van de problematiek en bijgevolg ook doorverwijzing naar
beschermingsbewind.
Beschermingsbewind: ‘afvoerputje’ van de schuldhulpverlening
Reeds eerder heb ik beargumenteerd
dat een onbedoeld en onvoorzien gevolg van het (falend) systeem van
schuldhulpverlening is de doorgeleiding naar beschermingsbewind. Soms worden
cliënten van de gemeentelijke schuldhulpverlening rechtstreeks doorverwezen
naar beschermingsbewind, soms worden zij uitgesloten van gemeentelijke
schuldhulpverlening. Uit onderzoek van Jungmann c.s. naar onoplosbare
schuldproblematiek is gebleken dat een aantal gemeenten in hun beleidsplannen
voor schuldhulpverlening selectie criteria hanteren voor toegang tot de
schuldhulpverlening. Selectie aan de poort van de schuldhulpverlening.
Men
kan veronderstellen dat juist de huishoudens die worden afgewezen (niet aan de
criteria voor toegang voldoen) het meest in nood zijn en hulp nodig hebben.
Voor zover bekend worden deze huishoudens aan hun lot overgalaten. Aan de
beslagleggende deurwaarders, aan commerciële schuldhulp bureaus en
budgetbeheerders, aan de beslagleggende overheden. Sommigen zoeken hun heil bij
een beschermingsbewindvoerder.
Ook
hier is sprake van afwenteling: de gemeenten wijzen personen af c.q. sluiten
personen uit van schuldhulpverlening. Vanwege bezuinigingen op
schuldhulpverlening. De rekening krijgen zij op een andere wijze gepresenteerd:
door een toenemend beroep op de bijzondere bijstand voor de kosten van
beschermingsbewind.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten